Voor de leerkracht

Eindtermen en leerplan (katholiek onderwijs D/1999/0279/026).

1 → De leerlingen kunnen aantonen dat het bij de historische fasering of tijdsafbakening slechts gaat om een wetenschappelijke methode en dat deze fasering niet noodzakelijk samenvalt voor alle deelcomponenten noch voor alle samenlevingen (E1).

2 → De leerlingen kunnen systematisch verbanden leggen tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese geschiedenis, de westerse cultuur en de niet-westerse culturen, de eigentijdse levensproblemen en deze van vroeger (E2, 5, 8, 9, 13) (E2, 5, 9, 10, 11).

3 → De leerlingen kunnen de grote ontwikkelingslijnen formuleren en tonen de daaraan gekoppelde inzichten op lange termijn van het ontstaan, de uitbouw en de ondergang van de westerse samenleving tussen ca. 500 tot ca. 1800 (E4, 6).

5 → De leerlingen koppelen nieuwe inzichten aan reeds verworven inzichten, krijgen een duidelijk beeld van de weg die is afgelegd, ontwikkelen stilaan een wetenschappelijk historisch inzicht (E3).

7 → De leerlingen formuleren verklaringselementen voor éénzelfde fundamentele maatschappelijke probleemstelling voor elk van de ontwikkelingsfasen van het historisch referentiekader (E10) (E12).

8 → De leerlingen verdiepen, verfijnen en verruimen de vaardigheden van de eerste graad die verband houden met het formuleren en toepassen van elementaire aspecten van de historische methode (heuristiek, kritiek en synthese) en met het ordenen van informatie in tijd, ruimte en maatschappelijk kader (E14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25*, 26*) - (E12, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 20*, 21*).

10 → De leerlingen formuleren een beargumenteerde 'historische' redenering, dat betekent het selecteren en ordenen van historische gegevens met het ook op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van conclusie of waardeoordeel (E17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24).

12 → De leerlingen kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken ('actualiseren') (E13).

15 → De leerlingen kunnen een onderscheid maken tussen de hedendaagse westerse belevingswereld of waarden en die van een vroegere periode.

17 → De leerlingen zijn nauwkeurig bij het verzamelen, ordenen, analyseren en interpreteren van informatie over de historische en actuele werkelijkheid.

18 → de leerlingen geven blijk van een kritische houding bij het gebruik van informatie over de historische en actuele werkelijkheid (E26) (E21*).

20 → De leerlingen beseffen dat de fundamentele problemen van mens en samenleving dezelfde blijven, maar dat de oplossingen veranderlijk zijn en met de historische contet verbonden (E28) (E23*).

21 → De leerlingen tonen belangstelling voor de overblijfselen uit het verleden en voor de actuele samenleving.

22 → De leerlingen hebben interesse en waardering voor de strijd van de mens om verbetering van het eigen bestaan en van de samenleving (E27*), 30*) (E22*, 25*).

23 → De leerlingen kunnen zich inleven in het dagelijkse leven van de mens uit de bestudeerde samenleving.

25 → De leerlingen hebben een open geesteshouding ten aanzien van de historische en actuele werkelijkheid (E26*, 29*, 30*) (E21*, 24*, 25*).

 

Doelstellingen.

De lln kennen:

  • feiten:
    • ca. 1750: begin van de Industriële Revolutie
    • stoommachine vergemakkelijkte het werk van de mens
  • Begrippen:
    • Revolutie
    • Demografische revolutie
    • Agrarische revolutie
    • enclosure
    • Industriële Revolutie
    • plattelandsvlucht
  • relaties:
    • De IR kon in Engeland rond 1750 plaatsvinden omdat verschillendeaspeccten samen voorkwamen en samenwerkten: grondstoffen, bekwame politici, agrarische revolutie, demografische revolutie, technologische revolutie, sociale revolutie.

De lln kunnen:

  • aan de hand van een grafiek de bevolkingsevolutie bespreken
  • aan de hand van een tekstbron de gevolgen van enclosure uitleggen
  • aan de hand van een grafiek verklaren waarom de bevolking toenam
  • aan de hand van een kaart producten opnoemen die door Engeland geïmporteerd werden
  • aan de hand van een afbeelding / filmpje de werking van een stoommachine in eigen woorden uitleggen
  • actualiseren: ondervoeding / hongersnood
  • de relaties in het schema 'Agrarische en Industriële Revolutie in de 18de eeuw' in eigen woorden uitleggen.

 

Opzet en evaluatie.

De leerlingen werken zelfstandig aan de opdrachten. De leerkracht geeft de individuele leerling geen score. De evolutie die de leerling gemaakt heeft wordt wel geëvalueerd. Dit kan bijvoorbeeld door de leerlingen na de opdracht een formulier te geven met de (onderzoeks)vaardigheden die hij/zij reeds bezit. Bij deze opdrachten wordt de nadruk dus gelegd op de evolutie die de leerling gemaakt heeft in het zelfstandig werken.

Op het einde van de les wordt door de leerkracht volgend schema uitgedeeld. Dit schema is wat de leerlingen moeten studeren. Ze moeten de relaties tussen de Industriële Revolutie, demografische revolutie en agrarische revolutie goed kunnen verduidelijken en uitleggen. Er is normaal gezien nog even de tijd om deze les het schema met de leerlingen te overlopen.